DigTools_Werkvormen van Kolb

Werkvormen in de Cirkel van Kolb:

Aangezien iedereen leert volgens een leerstijl die bij hen past is het belangrijk om hier rekening mee te houden.

We willen inclusief zijn voor iedereen en voor iedereen een gepaste werkvorm aanbieden om bij te leren.

Er zijn werkvormen die beter aansluiten bij een specifieke leervorm.

  • Mensen die uit concrete ervaring leren (Doener) kunnen we een rollenspel laten spelen of laten improviseren in een specifiek scenario.
  • Mensen die leren uit observatie (Dromer) kunen we laten reflecteren door in vraag te stellen waarom we een bepaalde actie gemaakt zouden hebben of door te laten discussieren met collegas omtrent allerlei stellingen.
  • Mensen die leren uit theorie (Denker) kunnen we bevragen hoe de theorie in elkaar steekt en om dit in simpele mensentaal uit te leggen of samen te vatten.
  • Mensen die leren uit experimentatie (Beslisser) kunnen we een concrete casus geven met een checklist om af te toesten of alle voorwaarden voldaan zijn of om naar fouten te zoeken in een casus.

Hieronder nog wat inspiratie voor werkvormen voor de vier leervormen.

Concrete ervaring:
kenmerk: in een ervaring storten

Geleide fantasie/improvisatie: Je neemt mensen mee in een situatie en laat hen daarop door-fantaseren.
Rollenspel/simulatie: Je speelt een situatie die lijkt op de werkelijkheid.
Stel je voor dat…: je verteld een situatie die lastig is en eindigt met de vraag: ‘Wat doe jij?’
Doe het verkeerd: Je geeft deelnemers de opdracht om het totaal verkeerd te doen. Let wel op dat deze oefening uitmond in hoe het WEL moet!
Sketch/toneelstukje opvoeren: Deelnemers maken een toneelstukje waarin ze de essentie verwoorden.
Inspringtoneel: Deelnemers spelen een situatie uit en deelnemers kunnen invallen.
Wedstrijd met beker voor de winnaar: De deelnemers gaan in groepen een levensechte opdracht doen en de winnaar krijgt een beker.
Demonstratie: Je laat een lastige situatie zien zonder theorie vooraf.
Praktijkopdrachten: Opdrachten waarin deelnemers elementen uit de training in de praktijk ervaren.

Observatie en reflectie:
Kenmerk: Verzamelen, beredeneren en concluderen

Incidentmethode: één ervaring/situatie gestructureerd bespreken en van daaruit tips/conclusies meegeven
Vragenlijst zelfreflectie: Deelnemers reflecteren op hun eigen gedrag a.d.h.v. vragenlijsten.
Onderwijsleergesprek: De groep zelf conclusies laten trekken uit hun leerervaringen door samen te vatten en vragen te stellen.
Stellingenspel: Mensen late discussiëren over stellingen in spelvorm. De ene groep moet de stelling verdedigen en de andere moet hem aanvallen.
Op een lijn staan: Mensen verdelen zich over een lijn al naar gelang ze zich meer of minder herkennen in een stelling.
Multiple choice: deelnemers krijgen een situatie voorgelegd met 3 gedragsalternatieven en bespreken wat zij zouden doen en waarom.
Denken vanuit verschillende rollen: deelnemers beschouwen een situatie vanuit verschillende rollen.
Brainstormen: Aan de hand van een richtvraag bedenken mensen zoveel mogelijk alternatieven. Veel gaat boven goed: liever veel ideeën dan één beste doen.
Mindmappen: deelnemers maken een mindmap rond een bepaald thema waarbij ze uitgaan van hun eigen ervaringen en geen theorie vooraf krijgen.
Sneeuwbalmethode: vanuit ervaringen komen tot een top5 aan tips. Geschikt voor grote groepen. Drie stappen:

  1. Mensen schrijven individueel 1 positieve ervaring op en 1 negatieve
  2. In tweetallen wisselen ze hun ervaringen uit en halen daar samen de ‘kenmerken voor succes’ uit.
  3. Splits de tweetallen en vorm nieuwe groepen van zes. De zestallen inventariseren alle kenmerken van succes en komen tot een top vijf.

Logboek: Deelnemers houden een logboek bij waarin ze hun leservaringen verwoorden.

Verkennen van theorie

Kenmerk: theorie op een rij zetten

Uitleg: Je legt gedegen uit hoe de theorie in mekaar zit.
Quiz: Kennisvragen stellen in competitievorm. Handig als de kennis in stukjes en brokjes in de groep verspreid is. In een quiz stimuleer je dat mensen elkaar gaan uitleggen wat de ander niet weet. Geef tot slot een samenvatting voor de grote lijn.
Iets laten zien: Deelnemers lezen een artikel of hoofdstuk uit een boek en vatten dat samen.
Spreekbeurt: Deelnemers houden zelf een verhaal over een bepaald stuk theorie.
Video: De deelnemers bekijken een video en maken hun eigen top 5 van tips.
Mindmap: Deelnemers maken een mindmap van alles wat er gepasseerd is tijdens de training.
Schema: Deelnemers maken een schema waarin ze aangeven hoe verschillende modellen zich tot elkaar verhouden.
Kritische vragen: deelnemers bedenken bij een stuk theorie vragen om te toetsen of de theorie wel klopt.
Onderzoek: Deelnemers gaan zelf op zoek naar een theorie die ‘helpt’.

Actief experimenteren
Kenmerk: model/checklist toepassen in een casus/opdracht

Checklist maken: model/checklist toepassen in een casus/opdracht.
Checklist uitwerken: deelnemers maken zelf een checklist vanuit de theorie.
Voornemens maken: deelnemers bedenken welke zaken uit de theorie ze willen gaan uitvoeren
Zoek de fouten: deelnemers beoordelen in een casus of situatie wat goed of fout wordt toegepast vanuit de theorie.
Inspringtoneel: iemand zet een situatie neer en met behulp van concrete tips mag iedereen invallen om een tip toe te passen.
Bordjes-oefening: deelnemers worden gesouffleerd met bordjes.
Stripverhaal: deelnemers vertalen de checklist in een stripverhaal waarin ze de checklist belachelijk mogen maken.
Actieplan: deelnemers maken een actieplan met concrete stappen en tijdsplanning.
De beste tip: Deelnemers maken voor zichzelf een herinnering met hun beste tip.
Gestructureerde demonstratie: Je demonstreert hoe je de tips toepast op een praktijkvoorbeeld.